‘Court-Pendu Rose’ Trad-RGF : Eerder kleine vrucht, lichtruwe schil, afgeplat, geelgroen met rode blos, stevig vruchtvlees, weinig sappig en heel zoet, lekker. Goed te bewaren tot januari. Boom met zwakke groeikracht, tamelijk snelle vruchtzetting, nogal beurtjaargevoelig, goed productief. Matig gevoelig voor schurft, gevoelig voor witziekte en vooral voor kanker. Herkomst: heel oud ras, is reeds beschreven in de 16e eeuw.
Noot: volgens mijn ervaring kent dit ras een snelle vruchtzetting op zwakgroeiende onderstammen (tot MM 106), maar zeker niet op sterkgroeiende (zaailing) |
|
‘Cwastresse simple’ (‘Calville des Prairies’) Trad-RGF : Oud ras dat alleen geschikt is voor hoogstam op sterkgroeiende onderstam. Kleine vrucht, geribd, gladde schil, groen met oranjerode puntjes, zeer sappig, krakend en zeer zoet, uitstekende kwaliteit. De vruchten worden half oktober geplukt en bewaren tot half maart. Boom treurvormig, komt laat op vrucht, nogal kankergevoelig op jonge leeftijd, weinig tot matig gevoelig voor schurft. Late bloei. Goede bestuiver. Herkomst: zeer oud Waals ras, dat je terugvindt in de boomgaarden van de Condroz, Famenne en Gaume. |
|
‘Keuleman’ (‘Gueule de Mouton’, ‘Schapekop’) Trad-RGF : Langwerpige vrucht, middelmatig groot, beetje ruwschillig en tweekleurig, als eetappel van middelmatige kwaliteit, zuur bij het begin van de consumptietijd, maar wordt zoeter tijdens de bewaring, zeer goed voor sap. Eén van de rassen die het langst bewaart en goed bestand is tegen druk – de gevallen vruchten kunnen zelfs bewaard worden. Boom gemakkelijk met een harttak op te kweken, zeer vruchtbaar, matig gevoelig voor schurft en witziekte, maar één van de rassen die het meest weerstandbiedend is tegen kanker. Geschikt voor alle streken, zelfs de koudste. Herkomst: oud ras van onze streken, met een onzekere herkomst. |
|
‘Jacques Lebel’ Trad-RGF : ‘De echte beignet-appel van onze grootmoeders’. Ongelijkmatige, afgeplatte appel, tamelijk groot, zuurachtig, wordt later melig, uitstekend voor appelmoes en taarten. De schil is groengeel, licht gestreept, wasachtig. Wordt geplukt begin september en kan gegeten worden tot december. Sterk ras, de boom is matig gevoelig voor kanker en schurft. Bloeit middentijds, slecht stuifmeel. Herkomst: bekomen rond 1825 door dhr. Jacques Lebel, boomkweker in Amiens. | |
‘Jonathan’ Trad RGF : Kleine appel met gladde schil en helemaal rood, met heel wit vruchtvlees, niet te zuur, maar van matige kwaliteit. De vruchten zijn zeer boomvast, pluk 2e helft van oktober, ze bewaren goed in de kelder tot april-mei. Boom met zwakke groeikracht, eerder treurvormig, zeer weinig kankergevoelig, matig gevoelig voor schurft, zeer gevoelig voor witziekte. Bloeit matig laat, goed stuifmeel. Herkomst: oud Amerikaans ras van het begin van de 19e eeuw, een van de ouders van Jonagold. | |
‘Reine des Reinettes’ Trad RGF: Mooi herfstfruit, middelmatig dik, geel maar sterk oranje en rood gestreept, geparfumeerd vruchtvlees, smakelijk, krakend, sappig, zoet tot licht zuur, met korte consumptietijd, want wordt melig. Pluk begin tot half september, bewaart tot eind november. Kruin met opgerichte vorm, beurtjaargevoelig, matig gevoelig voor schurft, maar zeer gevoelig voor wollige bloedluis en kanker. Bloei middentijds, zeer goede bestuiver. Herkomst: zeer oud ras, ongetwijfeld van Franse oorsprong. |
|
‘Reinette de Chênée’ Trad‘RGF: Mooie herfstappel, reinettetype, licht ruwschillig, schil tweekleurig, vruchtvlees nogal geel, zeer smakelijk, zoetzuur met een bijzonder aroma. Wordt best gegeten na enkele weken bewaring in de kelder, maar wordt uiteindelijk melig. Pluk half september, kan bewaard worden in de kelder tot december. Vruchtbare boom, matig bestand tegen ziekten, matig gevoelig voor schurft, maar helaas heel vaak zeer gevoelig voor kanker – dus op een geschikte plaats planten. Bloei middentijds, slecht stuifmeel. Herkomst: zou bekomen zijn door dhr. Benoit Descardre, boomkweker in Chenée, rond 1872 – lijkt heel erg op het Engelse ras ‘Orléans Reinette’. |
|
‘Reinette de France’ Trad‘RGF: Dessertappel, ruwschillig, beige-bruin, lichtrode blos; smakelijk en stevig vruchtvlees, zoetzuur, rijp in de herfst en het begin van de winter. Boom met compacte groei, zeer weinig schurftgevoelig op de vruchten, maar witziekte en kanker moet men in de gaten houden. Zeer late bloei – slecht stuifmeel. Herkomst: oud, traditioneel ras van onzekere herkomst, veel gekweekt in oude hoogstamboomgaarden in onze streken. |
|
‘Reinette Descardre Trad‘RGF : Tamelijk grote vrucht, geel, soms oranjerood geblost aan de zonkant, half ruwschillig, aangenaam geparfumeerd, maar eerder zuur, herfstfruit; wordt melig. Pluk rond eind september, bewaart tot november. Vroege bloei, slecht stuifmeel. Boom matig gevoelig voor schurft, maar nogal onderhevig aan kanker. Herkomst: Belgisch ras, verkregen door de boomkweker Benoit Descardre te Chenée, rond 1870. |
|
‘Reinette du Canada Blanc’ Trad RGF : Vrucht nogal groot en licht afgeplat, half ruwschillig, groen tot okergeel. Dessertfruit met reinette-achtig vruchtvlees, weinig sappig, zoet, wordt nogal snel melig. Pluk half september en verbruiken vóór eind november. Niet al te sterk ras, nogal gevoelig voor schurft en kanker. Bloeit middentijds, slecht stuifmeel. Herkomst: oud Frans ras (1771) |
|
‘Sterappel’ (‘Reinette Etoilée‘) Trad-RGF : Kleine tot middelgrote vrucht, met gladde, fel karmijnrode schil die helemaal bezet is met kleine roestplekjes (sterretjes). Wit vruchtvlees, dat hier en daar lichtrose is, stevig en nogal sappig, aangenaam zoet en gearomatiseerd – wordt melig. Plukken vooraleer het fruit valt; te bewaren tot kerstmis. Herkomst: zonder twijfel uit België of Nederland, voor het eerst beschreven in 1830. |
|
‘Transparente Blanche’ Trad‘RGF : Zomerappel, middelmatig groot. Zachte, gladde schil, groen, maar wordt daarna geelwit. De vroegst rijpende zomerappel, redelijk zuur, uitstekend in de keuken (taart, moes, …). Wordt eind juli – begin augustus geplukt en gegeten en bewaart een tiental dagen. Redelijk vruchtbare boom met zwakke groeikracht, tamelijk gevoelig voor schurft en kanker. Zeer vroege bloei, goed stuifmeel. Van Russische herkomst, in 1852 in Europa binnengebracht. |
|
‘Winston’ Trad‘RGF : Middelgrote tot kleine, conische vrucht, zeer stevig vruchtvlees, redelijk zuur bij de pluk, maar krijgt een zeer goede eetkwaliteit naarmate de bewaring in een kelder vordert. Pluk half oktober, kan in een kelder bewaren tot april. Gemakkelijke boom met zwakke groeikracht, weinig tot matig gevoelig voor schurft en kanker. |